Aardappelmoeheid is een ziekte bij aardappelen dat veroorzaakt wordt door het aardappelcystenaaltje. AM is een quarantaineziekte en hiervoor  gelden EU-regels (bestrijdingsverordening). Het doel van deze regelgeving is, om naast uitroeiing en beheersing, ook om verspreiding van het aaltje te voorkomen. Daarom mag voortkwekingsmateriaal van pootaardappelen, boomkwekerijgewassen en bloembolgewassen alleen geteeld worden op grond, die vrij is bevonden van dit aaltje (AM-vrij). Hiervoor moet een grondonderzoek worden uitgevoerd. Als bewijs dat een perceel vrij is, wordt een onderzoeksverklaring AM afgegeven. Deze verklaring heeft u nodig bij de aangifte voor de keuring van o.a. pootaardappelen. De onderzoeksverklaring AM vervalt wanneer er aardappelen op het perceel zijn geteeld. U dient dan opnieuw een onderzoek uit te laten voeren.

Wanneer met het grondonderzoek een besmetting wordt gevonden, kan deze na een wachtperiode, onder bepaalde voorwaarden, met het zogenaamde “onderzoek op besmette perceelsgedeelten”, worden opgeheven.

Aanvraag AM-onderzoek

Het aanvragen van een AM-onderzoek doet u via het Klantportaal. U dient geregistreerd te zijn als klant bij de NAK om een AM-aanvraag in te kunnen dienen. Wanneer u nog niet als klant geregistreerd bent, kunt u zich aanmelden als nieuwe klant.

Voor het doen van een aanvraag wordt gebruik gemaakt van twee applicaties: “Mijn Percelen” en “Mijn Grondonderzoek”. In de eerste applicatie maakt u het gewenste onderzoeksperceel aan. In de tweede applicatie geeft u de gewenste bemonsteringsdetails aan; de bemonsteringsmethode, moment van bemonsteren en de uitslagtermijn.

Bovenstaande onderwerpen worden hierna uitgelegd.

Na goedkeuring van uw aanvraag wordt het perceel door een monsternemer bemonsterd en worden de grondmonsters in het NAK laboratorium onderzocht.

Uitslagtermijn

De uitslagtermijn is het aantal weken tussen het moment dat het perceel bemonsterbaar is en de datum van de uitslag. Een perceel kan om de volgende redenen niet bemonsterbaar zijn; wanneer het:

  • te nat is
  • bevroren is
  • pas geploegd is

Het wel of niet kunnen bemonsteren van een perceel is ter beoordeling aan de monsternemer. Wanneer een perceel niet bemonsterd kan worden, schuift de uitslagtermijn op.

De kosten van het onderzoek zijn afhankelijk van de gekozen uitslagtermijn, een korte uitslagtermijn is duurder dan een langere uitslagtermijn.
De uitslagtermijnen zijn 2, 4, 8, 20 of 36 weken.

Als er geen besmetting met AM-cysten wordt gevonden, wordt binnen de gekozen uitslagtermijn een onderzoeksverklaring AM van het perceel afgegeven. Deze vindt u in uw Klantportaal.
Als er wel AM-cysten worden gevonden, wordt een soortbepaling uitgevoerd. Hierbij wordt vastgesteld door welk soort (Globodera rostochiensis of Globodera pallida) de besmetting is veroorzaakt en wordt met zekerheid vastgesteld of de besmetting daadwerkelijk een levende AM-cyst is.
U krijgt dan niet direct een definitieve uitslag, maar een bericht in uw Klantportaal dat er een vervolgonderzoek wordt uitgevoerd. Dit onderzoek duurt maximaal 2 weken. De definitieve uitslag met de soortvaststelling wordt weergegeven in uw Klantportaal. De uitslagtermijn kan hierdoor wat langer zijn, dan de door u gekozen termijn.

Bemonsteringsmethode

U kunt kiezen uit  drie bemonsteringsmethoden:

  • Methode 1: Amex 200 cc per 1/3 ha
  • Methode 2: Amex 600 cc per 1 ha
  • Methode 3: Amex 500 cc per 1/3 ha

Kenmerken

Methode 1 en 2
  • Deze bemonsteringsmethoden worden aangeduid als het ‘lichte bemonsteringsregime’.
  • De bemonsteringsintensiteit en de hoeveelheid bemonsterde grond per hectare is bij methode 1 en 2 gelijk, beiden totaal 600 cc.
  • Omdat er bij methode 2 minder monsters worden genomen (1 monster van 600 cc per hectare) dan bij methode 1 (3 monsters van 200 cc per hectare), is deze methode goedkoper.
  • Het nadeel van methode 2 is dat bij het aantreffen van een eventuele besmetting, de opgelegde besmetverklaring groter is dan die van methode 1.
Methode 3
  • Deze methode wordt het ‘zware bemonsteringsregime’ genoemd.
  • Bij methode 3 wordt er totaal 1500 cc (3 monsters van 500 cc) per hectare bemonsterd.
Wanneer worden nu methode 1 en 2 of 3 gebruikt?

Methode 1 en 2 kan worden uitgevoerd wanneer

  • bij het laatste officiële AM-onderzoek geen aardappelcysten zijn gevonden, dus geen levende en geen dode cysten.
  • bij de laatste twee opeenvolgende officiële AM-onderzoeken geen levende aardappelcysten zijn gevonden, dus in de afgelopen twee jaar mogen er wel cysten zonder levende inhoud zijn gevonden.
  • er minimaal zes jaar geen aardappelen zijn geteeld.

Methode 3 moet worden uitgevoerd wanneer

  • bij een (her)bemonstering van een besmet verklaard perceel(sgedeelte).
  • na de teelt van consumptieaardappelen, behalve wanneer er voorafgaand aan de consumptieteelt een officieel AM-grondonderzoek is uitgevoerd, waarmee een onderzoeksverklaring AM is verkregen.

Wanneer uw situatie afwijkt van bovenstaande (meest voorkomende) gevallen, kunt u met behulp van onderstaande schema vaststellen met welke methode uw perceel bemonsterd moet worden

Schema bepaling bemonsteringsintensiteit (600 of 1500 ml)

Applicatie mijn percelen

Hieronder staan aandachtspunten bij het werken met deze applicatie

  • Neem kopakkers en akkerranden tot 5 meter aan de (topografische) perceelsgrens, altijd mee in het onderzoeksperceel.
  • Dammen en kavelpaden mogen niet meegenomen worden bij het aanmaken van het onderzoeksperceel.
  • Uw aanvraag wordt niet geaccepteerd, als er te veel afwijking van de vorm van het onderzoeksperceel wordt geconstateerd. Dit gebeurt als het gewasperceel, dat u heeft gebruikt voor het aanmaken van het onderzoeksperceel, over een dam, sloot of weg heen gaat of dat er smalle (niet beteelde)  gedeelten aan zitten (staartjes).
  • U dient de juiste bemonsteringsrichting op te geven. Dit is de aardappelteeltrichting (pootrichting/ruggen). Als de (aardappel)teeltrichting niet bekend is, houd dan de bewerkingsrichting aan.
  • Er kan één bemonsteringsrichting per onderzoeksperceel worden opgegeven. Bij verschillende aardappelteeltrichtingen op een (topografisch) perceel moeten meerdere onderzoekspercelen worden aangevraagd. Kleine gedeelten van het onderzoeksperceel (bijvoorbeeld kopakkers) mogen afwijken.

Applicatie mijn grondonderzoek

Hieronder staan aandachtspunten bij het werken met deze applicatie

  • U dient zelf na te gaan of er recht op bemonstering is en er recht op de gekozen methode bestaat. Voor de juiste methodekeuze, zie de informatie hierboven bij Bemonsteringsmethode.
  • Uw aanvraag wordt beoordeeld op recht op bemonstering en methode. Blijkt er geen recht op bemonstering of aangevraagde methode te bestaan, dan wordt de aanvraag afgewezen en ontvangt u daarvan een bericht in uw Klantportaal.
  • De uitslagtermijn start op de datum “Te bemonsteren vanaf”.
  • De datum “Te bemonsteren vanaf” geeft u op voor het onderzoeksperceel. Blijkt dit niet te kloppen, dan wordt de bemonstering uitgesteld en kan de uitslagtermijn opschuiven.
  • Met de bevestiging van de aanvraag verklaart u de gegevens naar waarheid te hebben opgegeven en dat er recht op bemonstering met de aangevraagde methode bestaat.